Duitse bajonetten

In het Duits worden bajonetten vandaag de dag zowel “Bajonett” als “Seitengewehr” genoemd. Toen de ontwikkeling van vuurwapens nog in zijn kinderschoenen stond noemde men elk voorwerp dat ter verwering diende een “Gewehr”. Pas later werd er een onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten geweer, het vuurwapen bleef “Gewehr” en het blanke wapen (dat men meestal aan de linkerzijde droeg) werd het “Seitengewehr”. Later nam men de term “bajonet” over van het Franse “baïonnette”.

Net als in de meeste Europese landen, begon de evolutie van de militaire bajonet in Duitsland met een zogenaamde hulsbajonet. De M1809 (Potsdam) en later de M1839 werden op het geweer vast gemaakt door de huls over de loop te schuiven. Het lemmet bestond uit een eenvoudige gepunte staaf zonder snijvlak. Als werktuig kon dit soort bajonet niet dienen aangezien men er niet mee kon snijden of kappen.

Pas in 1871, toen het Franse leger al 30 jaar met sabelbajonetten uitgerust was, kreeg het Pruisische leger op grote schaal een zwaardbajonet. De S1871 betekende een grote stap voorwaarts in vergelijking met de hulsbajonetten. Een kleine 6 procent was ook nog eens voorzien van een rij tanden op de rug van het lemmet zodat zelfs zagen mogelijk werd.

Toch waren er ook nadelen verbonden aan de zware S1871; het gewicht zorgde ervoor dat de balans van het M71/84 geweer te ver naar voren zat. Het M71/84 geweer had een buismagazijn waarbij de kogels achter elkaar zaten in een daarvoor voorziene buis onderaan de loop. Om ervoor te zorgen dat het M71/84 geweer toch in evenwicht zou zijn, ontwikkelde men de M71/84 bajonet, de eerste mesbajonet in de wereldgeschiedenis. Slechts in details verschilt dit model van de S84/98, de latere standaardbajonet van het Duitse leger in de Tweede Wereldoorlog. Het was een korte en handige bajonet, gemakkelijk op te bergen en geen zware last om op marsen mee te zeulen.

Toch werd die stap vooruit ongedaan gemaakt door het invoeren van een nieuw type bajonet in 1898, de S98. Zo probeerde de Duitsers het verschil in lengte met de Franse naaldbajonet M1886 “goed te maken”. De totale lengte van het Duitse Gewehr 88 en zijn S98 bajonet kwam zo op meer dan 1.75m in plaats van nog geen 1.5m met de M71/84. Door die grote lengte hoopte men in bajonetgevechten een voordeel te hebben. Een op het eerste zicht misschien wijze beslissing, was het niet dat er in de oorlogen rond de eeuwwisseling maximum 2% van de doden en gewonden door een bajonetsteek vielen.

De Duitse legerleiding werd zich al snel bewust dat de lange S98 minpunten had. Het lemmet van die bajonet was te smal en brak snel wanneer men er kracht op uitoefende. Daarom zocht men naar een alternatief en ontwikkelde de S98/02 met zijn brede, zware lemmet voorzien van een stevige rij zaagtanden.
Na de S98 die te lang en te smal was, bleek de S98/02 te zwaar en te breed. De volgende stap, de S98/05 bleek wel te voldoen.

Met de S98/05 op het Gewehr 98 trok het Duitse miljoenenleger de Eerste Wereldoorlog in. Er volgden verschillende kleine aanpassingen die het productieproces dienden te vereenvoudigen en, naarmate grondstoffen schaarser werden, materiaalverbruik moesten beperken.

Duitsland heeft van nature weinig ontginningsplaatsen voor metalen, hout en andere grondstoffen voor zware industrie. Rusland in het Oosten en Frankrijk in het Westen maakten een import over land nagenoeg onmogelijk terwijl het effect van de Britse zeeblokkade steeds duidelijker werd. Het Duitse leger moest de enorme nood aan wapens dus oplossen met een minimum aan materialen door de zogenaamde “Ersatz” of vervangwapens te produceren. Totaal verouderde hulsbajonetten kregen een nieuw handvat om op de nieuwe geweren te passen, in beslag genomen bajonetten van vijanden kregen adapters om op de Duitse geweren geplaatst te kunnen worden en bij nieuw geproduceerde bajonettypes werden alle franjes achterwege gelaten.